zaterdag 2 mei 2015

Kathmandu likt haar wonden

Op 25 april zat ik in de trein naar Kolkata. Iemand in mijn compartement vroeg me waar ik heen ging. Ik zei “Nepal”. “Ah, there has just been an earthquake, maybe you should check the internet first to see if the border is open.” Ik knikte instemmend. Of de grens open was, daar dachten we aan. We hadden toen nog geen idee wat voor afschuwelijks had plaatsgevonden wat op het moment van onze conversatie al meer dan 5000 levens had geeisd en tienduizenden mensen dakloos had gemaakt.
In Kolkata kocht ik een treinkaartje voor de dag erop. Er waren bijna 10 extra wagons aangekoppeld waar met krijt op de deuren ‘Extra for earthquake’  was geschreven. Het kwam op dat moment nog niet in me op dat die wagons voor de terugweg bedoeld waren. Ik dacht dat ze voor de verwachte drukte waren van  Indiërs die familieleden in Nepal kwamen bijstaan.
In Raxaul aangekomen viel het kwartje. Over de gehele lengte van het station en langer, aan de perronkant en de andere kant, stonden honderden, zo niet duizenden mensen te wachten. Er waren opstootjes gaande, mensen maakten de emergency-ramen open om hun kinderen naar binnen te tillen en plekken te reserveren. Er waren militairen nodig om de mensen die de trein uitmoesten vrij baan te geven.

Ik was op weg naar Nepal omdat ik hoopte dat ik ergens van dienst zou kunnen zijn. Maar toch, in de riksha van het treinstation naar het grenskantoor kreeg ik ontzettende twijfels. Wat kan ik doen daar? Ik heb geen doktersdiploma, ik had geen waterfilters en dergelijke, er werd gevreesd voor epidemieën. Mijn vader raadde me aan dat als ik daar toch heen ging, ik het niet in die richting moest zoeken. Bij ontwikkelingshulp kunnen de goederen die door te hulp schietende landen geleverd worden nog zo snel aankomen, eenmaal op het vliegveld afgeleverd is de distributie ervan het grootste probleem. Via de organisatie ICFON kreeg ik het telefoonnummer van Laxmi, zij coördineerde de hulpacties van stichting NEST. Deze organisatie was bezig hulpgoederen te transporteren naar Sindhupalchok, een zwaar getroffen gebied. Ik zei tegen de douane-beambte dat hij m’n paspoort moest stempelen, voordat ik me kon bedenken.
Ik haalde diep adem toen ik het kantoor uitliep en wandelde de 500 meter door niemandsland naar het Nepalese grenskantoor. Onbewust had ik me voorbereid op een soort oorlogsgebied waar ik me in zou begeven zodra ik Nepal binnentrad. Op dat moment was niets minder waar. De Nepalezen van het kantoor zaten gezellig buiten op plastic stoeltjes, lachend, een fikkie te stoken van wat bladeren die ze bijeengeveegd hadden. De man die mijn paspoort innam was niet het minst verbaasd dat er iemand zijn land inging, terwijl er de andere kant op een complete volksverhuizing aan de gang was.
Stichting NEST had in Hetauta al spullen kunnen kopen om 1 truck te vullen, maar dat was natuurlijk lang niet genoeg. Grote hoeveelheden voedsel en tenten waren niet zo makkelijk om aan te schaffen. De dag erop zou ik naar Kathmandu gaan om bij het vliegveld te informeren naar de hulpgoederen die inmiddels ingevlogen waren.

Bij de barakken op het vliegveld aangekomen hoorde ik dat World Food Programme de leiding had over het ratjetoe van de meer dan 100 organisaties die in Nepal geland waren maar niemand van WFP wist precies hoe en wat. Het werd een uurtje van kastje-naar-de-muur gestuurd worden. Ik heb wel 15 verschillende hulporganisaties gesproken, maar geen van allen had autoriteit om hulpgoederen af te staan voor distributie. Uiteindelijk kon iemand van het Rode kruis ons vertellen hoe het zat:

"Morgenochtend om 10 uur moet je naar de vergadering komen. Daar kun je je intekenen voor de goederen die je denkt nodig te hebben. Dat wordt dan getoetst en dan kun je het later komen ophalen. Beter kom je over een paar dagen terug want dit kan echt niet op korte termijn."

Er stonden 3 enorme witte tenten, volgeladen met pallets met goederen. Nergens waren vrachtwagens te zien. Heel frustrerend dat die goederen daar lagen en binnen een uur opgehaald konden worden door een truck van ons zodra zou blijken dat ik ze kon krijgen. Ik wilde net weggaan en broeden op een ander plan toen een Duitser mij aansprak. Hij had mij horen rondvragen en hij dacht dat we wel iets voor elkaar konden betekenen. Zijn organisatie had  namelijk een hoop spullen proberen te laten invliegen. Proberen, want op dat moment stond alles in Delhi en UAE want het vliegveld was één grote puinhoop. Een heel vliegtuig met specialisten vertrok vanaf Bangkok om 16 uur later weer op Bangkok te landen omdat er geen ruimte was om te landen. En ook een vliegtuig wat tot de nok toe vol met eten en drinken gevuld was moest naar Kolkata vliegen en heeft daar een dag gewacht totdat het terug kon komen. Op het hoogtepunt (of dieptepunt) cirkelden er 8 vliegtuigen met hulpgoederen en specialisten boven Kathmandu. De organisatie van deze Duitser had het netwerk niet om de spullen te distribueren als ze er eenmaal zouden zijn, dus we konden elkaar wellicht helpen. We wisselden telefoonnummers uit en zouden later op de dag bellen.

De manier waarop de buitenlandse media verslag hebben gedaan van de gebeurtenissen in Nepal is werkelijk om te kotsen. Sensationele foto’s overheersten waar vele belangrijke en moedgevende details ontbraken. In de kranten stonden dramatische foto’s van een ingestorte huizen, een huis dat van zijn eerste verdieping was gerold en 33x een foto van dezelfde ingestorte tempel of toren maar dan vanuit verschillende perspectieven.
Dit terwijl het in Kathmandu relatief rustig gebleven is! Natuurlijk was er paniek en er zijn duizenden doden en gewonden in Kathmandu gevallen, maar de buitenlandse media deed het voorkomen alsof heel Kathmandu één groot slagveld geworden was waar niks meer overeind stond. Pure paniekzaaierij! In plaats van dat alle buitenlanders en toeristen die daar waren de handen ineensloegen en via vrienden en familie geld probeerden in te zamelen voor de lagere klasse die door de stijgende prijzen van voedsel weinig eten meer had, of op een andere manier van dienst te kunnen zijn, vluchtte iedereen het land uit. Juist die toeristen hadden kunnen blijven want de meeste hotels hadden gewoon water, voedsel en nood-generators.
In sommige delen van Kathmandu was de schade groter dan in andere delen en in de meer beschadigde delen was inderdaad een gebrek aan voedsel en water. Maar we hebben het hier over de grootste stad van Nepal: in hele wijken was er nog geen gewonde gevallen en hebben mensen geen last gehad van voedsel- en watergebrek. Je zou denken dat iemand wel op het idee gekomen was om het voedsel en water te verspreiden, maar nee. Onder andere vanwege dit heeft de Nepalese overheid terecht veel kritiek over zich heen gekregen. Soldaten werden ingezet bij het bewaken van overheidsgebouwen die te kampen hadden met een omgevallen muur, in plaats van graven naar overlevenden in Bakhtapur, een uurtje van Kathmandu. Maar de Nepalese bevolking zelf heeft er ook met de pet naar gegooid. De overgrote meerderheid van de Nepalezen in Kathmandu die zelf geen vrienden of familie onder een berg stenen had liggen, heeft geen hand uitgestoken om te helpen. Er moesten buitenlandse reddingswerkers ingevlogen worden om te graven. De privéziekenhuizen zijn nog de grootste boeven in de stad. Waar de militaire basis en openbare ziekenhuizen uitpuilden van de zieken en de doden gebeurde er in de privéziekenhuizen geen barst. Er was genoeg materiaal en ruimte voor opvang, maar de gemiddelde Nepalees kan dat absoluut niet betalen waardoor er nagenoeg geen gewonden naar privéziekenhuizen gebracht zijn, uit angst voor een hoge rekening achteraf. Het is toch wat, stort je huis boven je hoofd in, durf je niet naar een bepaald ziekenhuis uit angst voor de rekening. Dan maar 10 uur wachten in de rij met je hoofdwond.

Inmiddels zijn de stofwolken opgetrokken. De dagen worden niet meer gedomineerd door druilerige regenbuien, restaurants reinigen hun koelkasten grondig en winkeltjes en markten gaan weer open. Wat schrijven de kranten? Dat “de eerste vechtpartijen om water” waren uitgebroken. Of er wordt nog eens benadrukt hoe chaotisch het was op het vliegveld en de knokpartijtjes die ontstonden net na de aardbeving Wat schrijven de kranten niet? Over de vele boeddhistische kloosters die, indien de gebouwen het toelieten, mensen onderdak boden. En over de monniken die niet meer hun kloosters in 
konden maar in tenten sliepen en het voedsel dat zij op voorraad hadden aan mensen gaven die het harder nodig hadden. Over dat de meeste huizen in Kathmandu de aardbeving gewoon overleefd hebben en er nog geen krasje te zien is. Over de algemeen vrolijke sfeer die rondom tentenkampen heerst en dat er gelachen wordt en muziek gemaakt. Over de reizigers die wel gebleven zijn om te kijken waar ze helpen konden.

En er is nog meer goed nieuws! De Duitser die mij aansprak is het gelukt om de goederen die zijn organisatie stuurde te ontvangen. Samen met NEST zijn er vrachtwagens geregeld en de eersten daarvan met tenten en voedsel zijn onderweg naar Sindhupalchock! Het duurde even voordat de buitenlandse hulpverlening op gang kon komen maar hopelijk kan er nu vaart achter gezet worden. Nepal heeft nog een lange klim terug de berg op te gaan.



Deze kledingwinkel is nog niet open geweest na de aardbeving





Hoewel alleen een deel van de muur eruit ligt is het huis helaas onbewoonbaar


Het dagelijks leven gaat gewoon door, de rijst moet gedroogd worden

maandag 13 april 2015

My opinion about Kerala

Je hebt van die mensen die klappen wanneer het vliegtuig veilig geland is. Ergens begrijp ik dat wel, want een vlucht blijft mensenwerk en je bent nooit 100% zeker dat het goed gaat. Zonsopgang en zonsondergang daarentegen, daar kun je vrij zeker van zijn dat dit elke dag gebeurt, jaar in jaar uit. Misschien denken ze daar in India anders over. In het stadje Kanyakumari in het zuiden komen het hele jaar door bussen vol met vakantievierende Indiërs uit het hele land. Om die reden zijn er veel straatverkopers met prullaria (feesttoeters, tollen, plastic raspkikkers, dingen die je de lucht inschiet en daarna voorgoed kwijt bent, analoge fototoestellen) en, natuurlijk, zijn de bedelaars ook in grote getalen aanwezig. Het stadje ligt op het meest zuidelijke puntje van het Indiase vasteland en het geeft een soort van voldoening als je daar dan eenmaal staat, uitkijkend over 3 zeeën. Op bepaalde tijden in het jaar kun je rechts de zonder onder zien gaan terwijl links net de maan opkomt maar ook als dat niet het geval is komen mensen toch massaal de zonsopkomst en zonsondergang bezichtigen.
In de bus van Thiruvananthapuram (ja, de kolonialistische naam Trivandrum wordt zelfs door Indiërs gebruikt) naar Kanyakumari ontmoette ik een meisje met haar ouders die de zonsondergang kwamen bekijken. Dat meisje studeerde in Trivandrum en de ouders waren voor 2 dagen op bezoek. Ze kwamen helemaal uit Bangalore, 15 uur met de trein verderop, dus als ze dan toch in de buurt waren dan konden ze net zo goed 3,5 uur met de bus door naar Kanyakumari. Terwijl de bus gestaag doorreed trok de hemel langzaam dicht en na 2 uur regende het zo hard dat de ruitenwissers het net niet konden bijhouden. Toen we arriveerden ging de zon waarschijnlijk prachtig onder, achter vijf kilometer dikke wolken. Ik vond het zo intens sneu voor ze! Des te meer omdat ze een uur later weer met de bus terug gingen. 18 uur reizen om een uur in de regen rond te lopen, wat een feest. In Nederland is 3,5 uur zo’n ontzettend eind dat je waarschijnlijk al de grens over bent en besluit om er meteen maar een weekendje weg van te maken want “anders is het de moeite niet”.

De ochtend erna stond ik vroeg op. De hemel leek zo goed als opgeklaard en ik liep in het donker achter de mensenmassa aan richting de pier voor die zonsopkomst waar ik zoveel over gehoord en gelezen had. De concentratieboog van de gemiddelde Indiër is korter dan die van een hyperactieve kleuter aan de red bull dus toen ik om half 6 bij de pier aankwam was ik lichtelijk verbaasd over de hoeveelheid mensen die daar al stonden te wachten. De zon kwam pas over een half uur maar de pier stond al vol geduldig wachtende mensen. Er was een stukje strand waar nog niemand stond dus daar ging ik maar staan. Er lagen een paar vissersboten en in het donker kon ik een paar slapende honden onderscheiden. Langzaamaan werd het steeds lichter. Het strand kwam ook langzaam vol te staan. Een paar mensen poetsten hun tanden en spoelden na met zeewater. Sommige mensen gingen zwemmen.
En toen kwam er een wolk! Een dikke wolk en het zag eruit alsof ie roet in het eten ging gooien. Ik meende ‘ooooooh’ te horen van de wachtende mensen. Inmiddels was het helemaal licht en ik kon alles goed zien om me heen. Podverdorie, deze plek was zoveel fijner in het donker. Nu zag ik het opgezwollen lichaam van een rat zonder hoofd, verschillende hopen verse mensenpoep en natuurlijk afval. Overal lag afval. Het is mij een raadsel dat ik geen van de bovengenoemde dingen ben gaan staan. Ik liep een eindje richting de zee waar het wat schoner was, nog steeds wachtend op die zon die maar niet kwam. Mensen werden ongeduldig. De kerels die koffie en thee verkochten waren klaar voor de ochtend dus er was geen afleiding meer. Het was inmiddels 10 over 6, de zon liep achter op schema. India lijkt een ongeorganiseerd land op alle fronten, maar o wee als er iets dat volgens een schema loopt te laat is! De zon zat achter die wolk, dat was duidelijk. Sommige mensen liepen weg, het duurde te lang. Voor iedereen die het aankon om te wachten groeide de spanning, het kon nu elk moment gebeuren! Om 20 over 6 was het dan zover, een oranje bal kwam boven de wolken uit, eindelijk! Mensen werden extatisch, de zon! De zon kreeg een daverend applaus en nog geen minuut later was iedereen weer op weg naar iets anders. Als je het mij vraagt, deze zonsopkomst lijkt precies op de zonsopkomst waar dan ook ter wereld aan zee maar met het applaus erbij werd het een hele speciale beleving.

Ik liep terug naar mijn bezemkast van 200 roepie om mijn tas in te pakken. Er was nog een tempel (natuurlijk) waar ik langskwam met een paar hele zielige mensen eromheen. De een had geen voeten, de ander had een kromgegroeide rug, een paar hadden niks maar vonden zichzelf gewoon zielig. Omdat ik toch zo weg zou gaan uit Kanyakumari graaide ik alle vieze muntjes uit mijn tas om een rondje om de tempel te lopen en ze in de bekertjes te werpen die overal keurig stonden opgesteld.
En zo maakte ik kennis met een nieuw soort bedelaar: de pop-up bedelaar. Gewone mensen die beroepshalve geen bedelaars zijn maar die een paar keer achtereen het geluid van muntje-in-bekertje horen en denken ‘daar valt wat te halen!’ Met opgeheven hand lopen ze naar je toe van hee hallo mag ik ook? Enfin. Bedelaars, daar raak je niet over uitgepraat.

In de trein naar Varkala raakte ik met een jongen in gesprek. Hij vertelde over een dorpje 10 kilometer ten noorden van Kottayam waar de schrijfster Arundhati Roy van ‘God van kleine dingen’ vandaan komt. Dat is een van de mooiste boeken die ik ooit gelezen heb! Het dorpje wordt uitgebreid beschreven in het boek en ik MOEST daarheen. Eerst was ik nog een paar dagen in Varkala, maar daar was zo weinig te doen dat ik er slecht van sliep ’s nachts. De dag dat ik vertrok bleek de dag te zijn dat heel Kerala in staking was, dat had ik weer. Er waren alleen treinen beschikbaar en alle winkels waren gedwongen dicht, behalve natuurlijk de chai-stalletjes. Neem die Indiërs hun thee niet af want dan zwaait er wat. Voor de trein naar Alepphuza had ik in Kollam 5 minuten de tijd om over te stappen. Ik kwam aan op spoor 2 en de volgende trein stond ernaast klaar op spoor 1.
Achteraf voelde ik me zo’n ontzettende toerist dat ik niet op het idee kwam om aan de niet-perron kant uit te stappen en die andere trein in te gaan. Treinen hier lijken wel 2 kilometer lang en toen ik eindelijk bij de voetgangersbrug was om het spoor over te steken reed mijn trein langzaam het perron uit.
Laat in de middag in Alepphuza moesten de eigenaren van mijn guesthouse smakelijk lachen om deze toeristenfout. Ze wreven er ook nog even in dat 80% van Kerala’s inwoners blij was met die stakingen want dat betekende een extra vrije dag. De overige 20% waren de toeristen en de anti-communisten. Ze legden uit hoe het zat met die frequente stakingen. Er zijn dus blijkbaar 3 soorten vissersboten. De kleine motorbootjes, de grote motorboten en de hele grote volautomatische vissersboten. De bemanning en sympathisanten van de kleine en grote motorboten (de overgrote meerderheid van de bevolking en min of meer de huidige leiders van Kerala) vinden dat die grote boten afgeschaft moeten worden en om dat te bereiken organiseren ze 1 of 2 keer per maand zo’n staking. Overal heb je tentakels van die communisten dus als je je winkel op zo’n dag toch opengooit krijg je het zwaar te verduren.


De dag erna nam ik de veerboot naar Kottayam, door de backwaters. Er werd mij verzekerd dat deze boot naar Kottayam zou gaan en de schipper wees nog eens lachend op het bordje waar duidelijk Aleppuzha – Kottayam opstond. Maar India zou India niet zijn als de boot werkelijk naar Kottayam ging. Halverwege was men een brug aan het bouwen over een kanaal, dus de boot kon niet verder. We werden allemaal in de middle of nowhere gedropt, met instructies dat Kottayam nog ‘about 10, 15 kilometer that way, madam’ zou zijn. Er waren donkere wolken verschenen en de wind werd wat frisser. Na een half uurtje lopen kwamen we bij een bushalte en de bus kwam precies op tijd. Het begon zo hard te regenen dat de ruitenwissers het ook in deze bus net niet bij konden houden. Wat is dat toch met die ruitenwissers? Het kan hier zo ontiegelijk hard regenen dat er blijkbaar geen ruitenwisser tegenop gewassen is. Er waren tevens geen ramen in de bus maar dat leek niemand te deren. 
Ik stapte over in de bus naar Aymanam. Ik nam aan dat er wel ergens een lodge of guesthouse moest zijn, maar nee. Ik liep een uur rond te vragen maar iedereen verwees me door naar Kottayam en uiteindelijk stapte ik in bij een tuktuk-chauffeur die een plek kende. Die plek bleek gesloten omdat het laagseizoen was en het hele buurtje kwam kijken wat er gaande was. Er was één meisje, met haar schooluniform nog aan, die godzijdank een beetje Engels sprak. De mensen uit de buurt overlegden voor 10 minuten en uiteindelijk zei het meisje “we think there is another place”. Ze sprak met die tuktukchauffeur voor aanwijzingen. 10 minuten later bij die andere plek aangekomen bleek ook die gesloten te zijn voor het seizoen. De tuktuk-chauffeur was blij, want zo kon hij me naar nog een andere plek rijden. We reden wat doelloos rond totdat we iemand zagen. Die verwees ons weer naar een andere plek. Daar aangekomen bleek het dezelfde te zijn als de eerste. Ha, die tuktukchauffeur. Hij leek oprecht verbaasd. Hoe kun je ergens geboren zijn en niet doorhebben dat je op weg bent naar de plek waar je 20 minuten ervoor was? Van ellende keek ik op internet wat er in de buurt was, ik ontdekte één homestay op tripadvisor en de laatste beoordeling was de dag ervoor geplaatst dus die moest open zijn! Ik belde de eigenaar en aan de telefoon instrueerde hij de tuktuk-chauffeur hoe we daar moesten komen. Het begon al donker te worden, dus ik was zó blij dat ik ergens in Aymanam kon slapen. Ik werd hartelijk ontvangen! De kosten voor 1 overnachting waren helaas 2000 roepie, precies 10x zoveel als wat ik de dagen ervoor in Varkala en Aleppuzha had betaald. Maar de douche had warm water en ik kreeg een handdoek die heerlijk fris rook en het bed had een echte matras. De 4-jarige kleindochter van de eigenaar vond het fantastisch dat er iemand was die qua leeftijd dichter bij haar stond dan haar grootvader. Ze was zo vreselijk schattig, ze vroeg “so, what is your opinion about Kerala?” Vier jaar oud! Ze sprak voortreffelijk Engels en ze vroeg of ik nog even naar de rand van de rijstvelden wilde lopen voor de zonsondergang. Echt wow. Er waren nog 4 gasten, twee echtparen uit Australië die me m’n hemd van het lijf vroegen over het openbaar vervoer in India. Was ik echt met de bus naar Aymanam gekomen? Maar hoe dan? En hoe duur? Ze leken van het stoel te vallen van verbazing dat er buitenlanders zijn die het openbaar vervoer nemen in India. Dit waren mensen die eens per jaar naar India kwamen voor tandartsbehandelingen. Aha! Die zien natuurlijk niks van India behalve de tandartspraktijk en die homestay.

Inmiddels zit ik in Madikeri. Vergeleken met Munnar een hele opluchting. In Munnar zat ik in een bezemkast zonder douche waar ’s avonds laat de dronken eigenaar mij wilde voorstellen aan wat vrienden en ik ’s nachts bezoek kreeg van een rat. Toch weet ik dankzij Munnar wat mijn favoriete kleur is: theeplantagegroen. 
Als iemand nog wat kruiden blieft of geroosterd lijnzaad of pickled chutney, of wat dan ook, ik ga een cotton box vullen (dit keer meer dan 2 kilo) en met SAL opsturen dus laat maar weten.



Het wachtende volk in Kanyakumari


Sta je dan. Wat houdt dat rooster tegen, olifanten?


De kerk uit God of small things


Mijn favoriete 4-jarige Indiër  


Munnar

dinsdag 31 maart 2015

Alleen op het zebrapad want de rest is lava




Dat kleuterspelletje werd ineens levensecht. Ik was met twee Spanjaarden en een Argentijns meisje in een gigantisch tempelcomplex (10 hectare, de grootste van Zuid India hebben we ons laten vertellen) in Tiruvannamalai. De zon stond te branden aan de hemel en de rotsblokken die als vloer waren aangelegd voelden gloeiend heet aan. Door het hele complex was met ongeveer de breedte van een meter een witte streep aangelegd als ware ‘veilig om op te lopen’. De meeste Indiërs leek die witte streep niet op te vallen. Hij werd vooral gebruikt door meisjes in de allermooiste saries met poezelige voetjes en door ons, de toeristen. Het was 38 graden en geen wolkje aan de lucht. Als je een scheutje water op de grond liet vallen siste het nog net niet. Er was één stukje waar het wit zo versleten was dat het ook daar veel te warm werd. Ik kreeg kippenvel van de hitte en pijn onder mijn voeten. We installeerden ons daarna in de schaduw van een boom en keken naar al die stoere westerse mannen die net deden alsof de hete vloer hen niet kon deren. Allemaal huppelden ze halverwege naar de schaduw toe haha, heel leuk om te zien. 



In Mammalapuram waren ook tempels. Overal zijn tempels. Maar in Mammalapuram moest je ineens 250 roepie entree betalen. We betaalden 100 roepie per nacht voor een kamer dus dat vonden we wel duur. Bij de ene, Five Rathas, liepen we naar de achterkant en konden we gewoon zo, over de vuilnisbelt, naar binnen lopen. Een paar Indiërs zagen wat we deden en ze lachten zich een kriek. Ze zeiden zelfs dat we gewoon door de ingang naar buiten konden ‘because this guard, he cannot distinct a young white girl from a old white guy’. Bij de tweede tempel, Temple Shore hadden we wat minder geluk. Het achterom-paadje werd actief in gebruik genomen dus we waren niet de eerste met dit idee. We klommen over het hek aan de achterkant en liepen de bosjes uit richting de tempel. We waren écht in de veronderstelling dat niemand het gezien had. Totdat er ineens twee bewakers vanuit het niets verschenen. Ze probeerden ons eerst nog hen te laten omkopen. We liepen snel richting de uitgang maar met een fluitje waarschuwden ze een paar andere bewakers. Door drie man werden we naar de uitgang geëscorteerd. Ik was bang dat we alsnog moesten betalen of misschien wel een boete kregen ofzo. Maar nee, we kregen een standje; het was echt ‘very bad’ wat wij deden echt ‘very very bad’. We schaamden ons wel een beetje daarna. 



Sinds gister ben ik in de provincie Kerala. Een uur na aankomst met de nachttrein was ik al meer aardige mensen tegen gekomen dan in Tamil Nadu in anderhalve week. Daar kon niemand de moeite opbrengen om vriendelijk te zijn! Zelfs priesters in tempels waren ronduit arrogant en politieagenten draaiden hun rug naar je toe wanneer je de weg vroeg. De enige vriendelijke mensen die ik in Tamil Nadu was tegengekomen kwamen er niet vandaan. Het was een ouder echtpaar dat mij moest helpen met het drinken van een kopje thee want ‘Chai’ werd met een Nederlands accent willens en wetens niet begrepen. Ik vroeg aan hen of de Sri Ramana ashram nog ver was. ‘Oh very close madam, we will drop you there.’ Nou dat is aardig dacht ik, en ik stapte achterin. Ze moesten eerst nog even een klein probleempje afhandelen voordat ze mij konden afzetten. 
Anderhalf uur later was eindelijk het reservewiel vervangen voor een nieuw wiel. Ze legden me verontschuldigend uit dat de wegen in India toch wel slecht zijn. Ik had net drie uur in de bus gezeten en kon erover meepraten. 



Ik was naar die ashram gekomen omdat ik nieuwsgierig geworden was naar hoe zoiets eruit zag. De ashram en de omgeving waren een gruwel. Vooral veel westerse mensen in Indiase traditionele klederdracht, die in zichzelf aan het praten waren. Iedereen had een veel te serieuze blik op z’n gezicht. Met een paar probeerde ik buiten de muren een praatje aan te knopen. Ik had net het boek ‘The Spiritual Tourist’ gelezen (aanrader!) dus misschien was mijn toon iets te sceptisch ofzo, maar de gesprekjes eindigden met iets in de trant van ‘ooit bereik je misschien ook nog wel mijn spirituele niveau’. Ok doei! Buiten de muren stonden ook ontelbaar veel bedelaars. Het leek haast alsof ze wisten dat er bij die ashram wat te graaien viel, met al die spiritueel zoekende mensen binnen, die uit angst voor slecht karma niet niets durven te geven. 



De uitzondering op die chagrijnen in Tamil Nadu was de stad Madurai. Het was de eerste stad die ik bezocht, dus wist ik veel dat het er in de rest van de provincie anders aan toe ging. In het vliegtuig van Colombo naar Madurai ontmoette ik Javier. Met z’n vissershoedje en camera fladderde hij als een bij heel Madurai door om mensen te portretteren. Drie mensen had hij zo mooi gefotografeerd dat hij foto’s heeft laten uitprinten en inlijsten om ze als cadeautje te geven. Ik kwam hem in een andere stad tegen (zo gaat dat, zo groot als India is) en hij zag er toen zo zielig uit. Hij zei: ‘Madurai was like heaven. Everybody was so nice and friendly, look at this place!’ Hij had een vrouw met een baby gefotografeerd, en de vrouw wilde daar buitenproportioneel veel geld voor zien. Dat deed hij principieel niet en had de foto’s voor haar neus verwijderd. Toen hij de tempel uitkwam waren zijn slippers gejat. Daar kwam bij dat hij zijn enkel had verzwikt toen hij op blote voeten nieuwe slippers wilde kopen. Hij dacht dat het karma was omdat hij tot nu toe ook alle bedelaars rondom de tempel en de ashram had genegeerd. Voor elke bedelaar die je niks geeft komen er 2 terug. Voor elke bedelaar die je wel iets geeft komen er 7 terug. En wat ben je eigenlijk aan het doen? Je geeft een paar roepie, hopend dat die bedelaar je niet aanraakt, om hem uit je leven te laten verdwijnen. Onvermijdelijk komt zelfs een niet te onderdrukken gevoel op dat je ook nog een goede daad hebt verricht. Sommige bedelaars hadden trouwens echt een vies truukje. Als je gebaarde dat je geen geld ging geven veegden ze expres met hun vieze gore handen (ook links, de toilet-hand baaaaahhhh) over je armen, van boven tot onder, waarschijnlijk om je de stuipen op het lijf te jagen en dat lukte hen aardig. Gadverdamme, Tamil Nadu, met je vieze inwoners. Ik was het even helemaal zat. Ik verlangde naar de lege straten van Pondicherry waar ik een paar dagen ervoor was. Het centrum bestaat uit The French “white” quarter, een reflectie van een slapend provinciestadje in de Provence, wat door een vies open riooltje (Le canal petite) gescheiden wordt van de Tamil quarter. In de French quarter loopt geen hond op straat (letterlijk) en achter de deuren van de mooie oude huizen zitten oude Franse mensen vast de hele dag croissants en baguettes te eten. 
In Pondicherry heb ik ook kennis mogen maken met het meest onduidelijke, veeleisende en werkgevende (zowel voor een verstuurder als de Indiase bevolking) systeem van India: de post. 
Het begint ermee dat je pakketje niet zomaar in een oude doos ingetaped mag worden. Het moet in wit linnen ingenaaid worden. Toen ik eenmaal doorhad wat de overheidsmedewerker in kwestie bedoelde met een ‘cotton box’ was het alleen een kwestie van zoeken naar een kleermaker die dit kon doen. Ik had mijn pakketje op de weegschaal van een papayaverkoper gewogen. Opmakend uit de verschillende gewichtjes op het andere deel van de weegschaal was het ongeveer 2 kg. Je moet een formulier van 6 kantjes invullen voor de douane (inschrijven op de universiteit is er niks bij). 
Daarna heb je drie opties voor je pakketje. Ze kunnen per vliegtuig, per boot of per SAL verstuurd worden. SAL is een interessante mix tussen boot en vliegtuig (ook het tarief en de verzendtijd) en niemand weet precies hoe het werkt. Dat leek me wel wat.
Ik toog naar het postkantoor met mijn witte pakje. Dat was dan 1200 roepie. Wat, 1200? Na eindeloos googlen had ik namelijk een onofficiële site met calculator gevonden. Die was weliswaar al 3 jaar niet geupdated maar gaf toch een tarief dat ongeveer 4x zo goedkoop was. ‘I want SAL or sea, not airmail.’ ‘No possible madam, not for less then 2 kg.
Mijn pakketje was 1.92 kilo. Er was op de hele site van Indian post nergens voorwaarden te vinden over het versturen van pakketjes. 
‘Ok can I pay for 2.1 kg and do SAL?’ 
‘No possible. You can leave now.’
‘But it was nowhere on the website saying more then 2 kg only.’
‘But madam, I just gave you back 800 rupee.’
?
Iemand anders bemoeide zich ermee ‘what she is saying...’ Een toen was ik getuige van een conversatie die twee minuten doorging en waarbij een hoop over en weer geschreeuwd werd. Uiteindelijk keek die dame me aan en deed ze alleen die Indian headshake. Dat was dat.
Ik keek naar het pakketje. Waarom moest dat ding in hemelsnaam dichtgenaaid worden? ‘I mean if I knew this I would have put 80 grams of sand in it.’ Toen keek ze me met grote ogen aan, die gekke blanken! Indiaas zand opsturen.
‘Ok never mind.’
‘Yes go, you go now.’



Toen zat er weinig anders meer op dan te gaan. Als een overheidsmedewerker je gebiedt om te gaan dan doe je dat want hun tentakels reiken overal. 



Ik blijf nog een week in Kerala en dan ga ik naar het noorden, Goa en Maharashtra. Voor nu zit ik nog even in een yoga-ashram, hier kunnen mensen tenminste wel normaal doen. :)










Javier in actie




 De lege straten van Pondicherry
 Tiruvannamalai, grootste tempelcomplex van zuidelijk India

 Temple crime scene


En het leek zo'n goed plan, popcorn maken in deze ketel. Volgende keer halen we het papier er eerst af.

woensdag 18 maart 2015

Vol is niet vol




Ik nam me vanaf nu heilig voor om niet door een fietser aangereden te worden. Ik schrok me een ongeluk en moest daarna denken aan de toeristen die ik thuis verwenst heb omdat ze plots overstaken. Die fietser kwam uit het niets opgedoemd (zonder licht zelfs, tsss) en kwam bovendien van rechts. Ik wilde niet in Sri Lanka aangereden worden en al helemaal niet door een oud mannetje op een gigantische fiets. Mocht het tot een botsing gekomen zijn, dan was hij er ook niet zonder kleerscheuren vanaf gekomen zijn want hij kwam nauwelijks met z’n voeten tot de pedalen. Een tetanusprik zou ook niet verkeerd zijn. Een schaafwondje van dit roestige barrel zou schadevoller zijn dan een roestige spijker in je voet in Europa. 
De fietsen hier zien eruit alsof ze rechtstreeks uit een Amsterdamse gracht opgevist zijn, maar ze rijden wonderlijk fijn en geluidloos. Ze doen me denken aan de fiets van een collega van mij: een roestig oud lelijk frame met vieze stickers, maar er zitten stiekem goede onderdelen op. Zo blijft ie een onaantrekkelijk object voor dieven en rijd je toch fijn. Hier lijkt het meer een oud frame dat noodgedwongen eindeloos opgelapt wordt. Kan men in Nederland nog wat van leren!

Een andere, iets snellere, vorm van transport is de driewieler. Ook wel tuk-tuk genoemd door de meeste toeristen. Geen enkele Sri Lankaan begrijpt ooit wat je daarmee bedoelt, net als dat "train station" een wazige blik oplevert, maar een railway station alom bekend is. 
In Colombo zijn de meeste tuktuks inmiddels uitgerust met een taximeter, maar op andere plekken is het gissen naar een goede prijs. In Ella zat ik 1 km van het centrum en een gesprek met de tuk-tuk driver ging zo:
“So how much for Nice view guesthouse?”
“I don’t know, how far is?”
“1 km. Two hundred rupee?”
“Nooo, fibe hundred!”
“No only 1 km. Two fipty rupee?”
toen bemoeide een ander zich ermee: “I know that woman from guesthouse, she always tell customer is one km but is three”

Ja dat leek me wel iets voor Kumari om te doen. 

Deze karretjes zijn voor toeristen en de bereiders ervan onderling een grote bron van ergernis. Vijf jaar geleden kregen mijn moeder en ik in India bijna slaande ruzie met een straatverkoper omdat hij er ons van beschuldigde dat we niet van Indiase ananassen zouden houden. Racisten waren we, dat we zijn ananas niet wilden. Dit “What you don’t like Indian pineapple?”-effect is precies wat er in Negombo gebeurt. Toeristen krijgen naar hun hoofd geslingerd dat ze zich te goed voelen om met Sri Lankanen te praten (“Hello madam! Tuktuk? Hello! Madam!”). Toeristen worden vervolgens kwaad omdat zo’n snotblaag in een driewieler hen de les meent te lezen en zo gaat het over en weer. Negombo is een kleine beachtown op een uur rijden van Colombo en 10 minuten van het vliegveld. De toeristen die hier verblijven komen ofwel net uit het vliegtuig en verkeren in een shock, want het reisbureau zei dat er een bountystrand zou zijn! Waardoor ze onbeleefd doen tegen tuktuk-rijders, die in de Lonely Planet ook min of meer als schobbejakken worden aangeduid. Of ze vertrekken net. Drie lange weken van aan het strand liggen, kreeft eten en gin-tonics drinken vergt natuurlijk het uiterste van een mens, waardoor ze het niet meer kunnen opbrengen om beleefd te blijven tegen de tuk-tukrijders in Negombo. 


Tuktuks en fietsen zijn voor korte afstanden. De trein en de bus zijn de wat serieuzere voertuigen. De trein is, mits je een goede plek hebt, meer comfortabel en het uitzicht op sommige routes is werkelijk oogverblindend. De bus vertrekt overal vandaan, gaat overal naartoe, rijdt heel frequent en is een stuk goedkoper. Het nadeel van beide vervoersmiddelen is dat “sorry, vol” niet bestaat. In Colombo Fort stapte ik op de trein voor een ritje naar Galle, wat ongeveer drie uur zou duren. Ik had nog wat viskoekjes kunnen kopen, dus de reis kon beginnen! Bij het instappen kon ik al geen zitplaats vinden, maar vooruit, bij de open deur een beetje naar buiten hangen is ook heel spannend. Wist ik veel dat er nog vier stations in Colombo waren waar de trein zou stoppen. Dat het vrijdagmiddag was had ik al helemaal niet in mijn hoofd. Eén station verder waren we het punt al ver voorbij waarop een Nederlandse intercity vertraging zou oplopen omdat de deuren niet goed dicht konden. Als haringen in een ton zat iedereen tegen elkaar aangeduwd. Evenwichtslussen werden niet gebruikt, want we hielden elkaar in evenwicht. Voor koffertjes, tasjes, lunchtrommeltjes, plastic zakjes en wat men zoal meeneemt naar kantoor was geen ruimte dus die werden -als emmers water tijdens een middeleeuwse brand- doorgegeven en ergens in de trein neergelegd waar nog plaats was. In bagagerekken, bij mensen op schoot, onder stoelen, op tafeltjes. “Hier hou m’n tassie even vast.” Bij elk station riep de eigenaar van een tasje de beschrijving (denk ik) en daar kwam ’t weer naar voren gecrowdsurft. 
Dat deze trein zo vol kon zitten verbaasde mij enigszins. Op het traject Colombo – Kandy waren de tweedeklaskaartjes namelijk uitverkocht (hoe dan?). Met 6 andere toeristen, waaronder een heel schattig oud Frans stelletje met designerkoffers, besloten we om derdeklas kaartjes te kopen. Zeven mensen die elkaar net een half uurtje kenden... Na 2,5 uur in Kandy waren we eerstejaarsstudenten die succesvol een ontgroening hadden ondergaan. We hadden ons geïnstalleerd bij de uitgang en nadat we een dronkenlap hadden opgesloten in de wc werd het toch nog een fijne reis, relatief gezien. 

Morgenochtend vlieg ik naar Madurai in India, dat is wel een next-level voertuig. Ik denk dat ik de ruimte en de frisse lucht voor dat uurtje erg ga waarderen. Het schijnt daar nog warmer te zijn dan hier dus ik ben benieuwd!

Liefs uit Sri Lanka


Bandarawela


Bungeejumpen is er niks bij

Dondre, zuidelijkste puntje van het eiland







vrijdag 6 maart 2015

Bruiloft in Sri Lanka

Op dit moment zit ik in een klein guesthouse op een paar kilometer van Ella, een plek waar ik vijf jaar geleden al was, maar wat ik niet meer herkend zou hebben met alle toeristententen die als paddenstoelen uit de grond geschoten zijn. De dame  van mijn guesthouse, Kumari, zei gisteravond toen ik aankwam dat haar nichtje ging trouwen vandaag en ze vroeg of ik mee wilde. Ik dacht meteen aan van die gigantische bruiloften- met Indiase dweilorkesten, lange rijen tafels met eten, mannen en vrouwen in hun allermooiste sari en pak- dus ik zei ja. Waar ik even niet over nadacht, was dat Indiase bruiloften hindoestaans zijn en in Sri Lanka heel waarschijnlijk boeddhistisch.

Vanochtend werd ik door Kumari in een sari gehesen en daar gingen we op stap. Een grote westerling in een sari met daarnaast een kleine Sri Lankese in normale kleding (ze moest nog voedsel bereiden dus ze zou zich later omkleden), het moest er vast komisch uitgezien hebben. 200 meter verderop eindigde onze cow and chicken-roleplay alweer, want 30 meter over een geitenpaadje naar beneden was het huis van de ouders van de bruid. Toen ik naar binnen liep kon je het beeld dat ik mijn hoofd had haast aan diggelen horen gaan. Er zaten ongeveer dertig mensen in een kringetje in de huiskamer en toen ik binnenkwam draaiden ze alle dertig hun hoofd mijn kant op. Ik werd op slag rood, zeker toen ze me door de huiskamer volgden op weg naar een lege stoel waarbij sommige haast achterstevoren op hun stoel moesten zitten. Ik had verwacht aan het eind van de ochtend verhitte discussies te hebben gevoerd, maar in plaats daarvan sprak niemand Engels. De enige die Engels sprak was Kumari en –nota bene- haar oudtante. Haar oudtante! Ze had nog 3 tanden in haar mond, maar ze sprak toch een aardig woordje Engels. Van 8 tot 9 uur was het eerste deel van de ceremonie, daarna werd er gegeten: rijst met chilicurry, bananencake en banaan. Ik kreeg gelukkig enkele theelepeltjes in plaats van de gebruikelijke eetlepels. Daarna gebeurde er (bruiloftsgewijs) anderhalf uur niets.

Toen kwam Kumari  naar me toe, ze wilde me aan iemand voorstellen. Maar hoe stel je je aan elkaar voor als je geen gemeenschappelijke taal spreekt? Het bleef beperkt bij elkaars naam aanhoren en de Indian headshake doen. Die Indian headshake zal ik vast nog eens op terugkomen; het staat namelijk voor heel veel dingen, maar in dit geval was het zoiets als wederzijdse goedkeuring. Anderhalf uur en 15 headshakes later had ik al een hoop stoelen gehad. De stoelen waar het plastic inmiddels afgegaan was zaten het lekkerst (Sri Lankezen laten het plastic op hun pasgekochte stoelkussens zitten totdat het er op een gegeven moment zelf af gaat).
Buiten het feit dat er anderhalf uur weinig gebeurde aan ceremonies ofzo keuvelden de gasten niet met elkaar, ze lachten niet, maakten geen grapjes en zaten zelfs niet met hun telefoon te spelen. Er volgde daarna nog een uur van ceremonies en een beetje gezang en toen zat de bruiloft er alweer bijna op. Eerst werd er nog een uur gewacht waarin er niets werd gedaan, totdat de lunch klaar was. Ik werd aan nog een paar mensen voorgesteld en inmiddels had ik alle stoelen kunnen proberen.
De sari zat inmiddels niet meer zoals Kumari ‘m vastgemaakt had, al zou ik het verschil niet kunnen zien als ik die zelf niet aan had gehad. De dames op de bruiloft zagen het natuurlijk wel. Het begon met plukken aan het stofje dat over mijn schouders zat, dat werd keer op keer naar boven geschoven. Daarna was de vouw in de slinger die over mijn schouder hing er een beetje uit. De veiligheidsspelden werden losgemaakt, de slinger opnieuw gevouwen, weer opnieuw vastgemaakt. Op een gegeven moment merkte ik dat dat stofje over mijn schouder weer iets naar beneden gezakt was, maar toen werd er gekeken met een hulpeloze  blik van‘laat maar, dat wordt niks meer’.
Om 12 uur, toen de lunch bijna klaar was vroegen ze aan mij ‘are you hungry?’. Ik zei natuurlijk ja, omdat ik niet durfde te zeggen dat ik nog propvol zat van mijn rijst met curry-ontbijt en rijst met chili, bananencake en banaan-tussendoortje. Ik had alleen op geen enkele manier kunnen bedenken dat dat het teken was voor de dames in de keuken om mij vast vooruit te voeden. Ik kreeg een bord met kikkererwten en gefrituurde vis en toen moest de lunch nog beginnen!
Het viel me op dat de mannen in het gezelschap steeds gezelliger werden en de dames steeds lacheriger. Toen ik een lege glazen fles op tafel zag staan viel het kwartje. Ze zaten met z’n allen aan de zelfgestookte whiskey! Het was nog geen 10 voor 1 toen de eerste ladderzatte oom naar buiten geholpen moest worden. Daar zat hij een beetje te lallen en moesten de gasten nog wel lachen om zijn zotheid, totdat hij de partytent bijna omver 
trok waar de bruid en de bruidegom onder zaten te eten. Toen vond iedereen het welletjes en werd hij met stoel en al om de hoek van het huis gezet waar je hem verder kon horen brallen tegen niemand in het bijzonder.

Al met al was het dus een hele bijzondere gebeurtenis. Het alternatief was dat ik in de snikhete zon naar een of andere waterval was gelopen, dus ik ben blij dat Kumari me uitgenodigd heeft. Die waterval wil ik nog wel zien, maar dan rond een uur of 6 uur, net voordat de zon opkomt... Andere verhalen komen de volgende keer!

Liefs uit Ella